1 Samuel 10

1Toen nam Samuël een oliekruik, en goot ze uit op zijn hoofd, en kuste hem, en zeide: Is het niet alzo, dat de Heere u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft?
 oliekruik, Of, olieflesje, olievaatje. Onder, 1Sa 16:13, waar van de zalving van David gesproken wordt, staat oliehoorn. Saul en Jehu [ 2Ki 9:1, 2Ki 9:3 ] zijn uit een oliekruik gezalfd geworden, maar David uit een hoorn.
,
 goot ze uit op zijn hoofd, Er zijn in het Oude Testament drieërlei personen met zalving in hun ambten ingehuldigd geworden, hogepriesters, koningen en profeten.
,
 kuste hem, Tot een teken van onderdanigheid, hem alzo erkennende voor zijn heer, dewijl hem God tot het koninklijke ambt geroepen had. Zie dergelijk exempel 1Ki 19:18, en vergelijk Psa 2:12.
,
 over Zijn erfdeel gezalfd heeft? Dat is, over zijn volk van Israël, hetwelk Hij zich tot een erfdeel uit alle natiën heeft verkoren; Deu 9:26, en Deu 32:9.
2Als gij heden van mij gaat, zo zult gij twee mannen vinden bij het graf van Rachel, aan de landpale van Benjamin, te Zelzah; die zullen tot u zeggen: De ezelinnen zijn gevonden, die gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaken der ezelinnen verlaten, en hij is bekommerd voor ulieden, zeggende: Wat zal ik om mijn zoon doen?
 graf van Rachel, Dit graf was bij Bethlehem Juda, gelijk te zien is Gen 35:19-20, doch strekte die landpale aldaar aan de landpale van den stam Benjamins.
,
 Zelzah; Dit is de naam van een plaats, die nergens meer dan hier gevonden wordt, en betekent zoveel als een schone schaduw.
3Als gij u van daar en verder aan begeeft, en zult komen tot aan Elon-thabor, daar zullen u drie mannen vinden, opgaande tot God naar Beth-el; een, dragende drie bokjes, en een, dragende drie bollen broods, en een, dragende een fles wijn.
 Elon-thabor, Anders, het vlakke veld Thabors, of, aan den elk Thabbors. Er zijn verscheidene plaatsen Thabor genoemd.
,
 Beth-el; een, Sommigen zetten het over: in het huis Gods; te weten, te Kiriath-Jearim, gelijk boven, 1Sa 7:1-2, 1Sa 7:16, waar de ark in dien tijd was.
4En zij zullen u naar uw welstand vragen, en zij zullen u twee broden geven; die zult gij van hun hand nemen.
 naar uw welstand vragen, Zie Gen 43:27.
5Daarna zult gij komen op den heuvel Gods, waar der Filistijnen bezettingen zijn; en het zal geschieden, als gij aldaar in de stad komt, zo zult gij ontmoeten een hoop profeten, van de hoogte afkomende, en voor hun aangezichten luiten, en trommelen, en pijpen, en harpen, en zij zullen profeteren.
 op den heuvel Gods, Dit is een hoogte geweest bij de stad Gibea, waar een school was van jonge profeten. In de stad zelve hadden de Filistijnen hun bezetting, gelijk straks volgt. Anders, te Gibea Gods
,
 bezettingen zijn; Dat is, garnizoen, de wacht houdende, gelijk onder, 1Sa 13:3.
,
 hoop profeten, Hebreeuws, een zeel, of, snoer; dat is, een hoop mannen, die in orde gaan en als een linie, of koord trekken; en alzo vs.10.
,
 luiten, trommelen, pijpen, harpen Met deze muziekinstrumenten verkwikten zij zich en verwekten hun geest om te profeteren. Zie een dergelijk exempel 2Ki 3:15. In het Hebreeuws staan deze woorden in het eenvoudig getal.
,
 profeteren Dat is, van hemelse, goddelijke, heilige, stichtelijke dingen spreken en zingen.
6En de Geest des Heeren zal vaardig worden over u, en gij zult met hen profeteren; en gij zult in een anderen man veranderd worden.
 gij zult met hen profeteren; Dat is, gij zult een tijdlang de gave der profetie hebben. Zie Num 11:25.
,
 gij zult in een anderen man veranderd worden Dat is, gij zult het hart van een kloeken, verstandigen held krijgen, om te regeren en krijg te voeren, gelijk het een koning betaamt.
7En het zal geschieden, als u deze tekenen zullen komen, doe gij, wat uw hand vinden zal, want God zal met u zijn.
 doe gij, Dat is, al wat de nood en de gelegenheid vereist, wat gedaan moet worden ten beste van het land. Doe dat als een wijs en kloekmoedig koning. Dit heeft Saul gedaan, toen hij uitgetrokken is om te strijden tegen de Ammonieten 1Sa 11, en de Filistijnen, 1Sa 13. Aangaande de manier van spreken, zie Jdg 9:33.
8Gij nu zult voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen, om brandofferen te offeren, om te offeren offeranden der dankzegging; zeven dagen zult gij daar beiden, totdat ik tot u kome, en u bekend make, wat gij doen zult.
 naar Gilgal, Versta, doch eerst naar Mizpa, gelijk te zien is vs.17, en 1Sa 11:14. Te Mizpa is Saul door het lot tot koning verkoren; doch te Gilgal is hij bevestigd geworden.
,
 om te offeren offeranden der dankzegging; Zie onder, 1Sa 23:8.
9Het geschiedde nu, toen hij zijn schouder keerde, om van Samuël te gaan, veranderde God hem het hart in een ander; en al die tekenen kwamen ten zelven dage.
 schouder keerde, Dat is, rug.
10Toen zij daar aan den heuvel kwamen, zie, zo kwam hem een hoop profeten tegemoet; en de Geest des Heeren werd vaardig over hem, en hij profeteerde in het midden van hen.
 zij daar aan den heuvel kwamen, Te weten, Saul en zijn jongen.
,
 profeten tegemoet; Versta hier, door het woord profeten, de discipelen der profeten die zich oefenden en studeerden in de Heilige Schrift.
11En het geschiedde, als een iegelijk, die hem van te voren gekend had, zag, dat hij, ziet, profeteerde met de profeten, zo zeide het volk, een ieder tot zijn metgezel: Wat is dit, dat den zoon van Kis geschied is? Is Saul ook onder de profeten?
 van te voren gekend had, Hebreeuws, van gisteren, eergisteren
,
 een ieder tot zijn metgezel Dat is, de een tot den ander.
12Toen antwoordde een man van daar, en zeide: Wie is toch hun vader? Daarom is het tot een spreekwoord geworden: Is Saul ook onder de profeten?
 een man van daar, Vermoedelijk een uit het getal van die profeten.
,
 Wie is toch hun vader? Alsof hij zeide: Even diezelfde God en Vader, die den anderen den Geest der profetie gegeven heeft, die is machtig dien ook Saul te geven. Eenigen nemen hier het woord vader voor leermeester; gelijk de discipelen der profeten genoemd worden zonen der profeten. Sommigen nemen het alzo: Wie is hunlieder vader? dat is, de anderen hebben zowel ongeleerde vaders als Saul, maar dit is een werk Gods.
,
 Is Saul ook onder de profeten? Dit spreekwoord gebruikt men wanneer men van iemand spreekt, die onverhoeds en onverwachts iets voortreffelijks, of iets bijzonders doet.
13Toen hij nu voleind had te profeteren, zo kwam hij op de hoogte.
 op de hoogte Te weten, in de school of synagoge, die op den heuvel Gods was, vs.5.
14En Sauls oom zeide tot hem en tot zijn jongen: Waar zijt gijlieden heengegaan? Hij nu zeide: Om de ezelinnen te zoeken; toen wij zagen, dat zij er niet waren, zo kwamen wij tot Samuël. 15Toen zeide Sauls oom: Geef mij toch te kennen, wat heeft Samuël ulieden gezegd? 16Saul nu zeide tot zijn oom: Hij heeft ons voorzeker te kennen gegeven, dat de ezelinnen gevonden waren; maar de zaak des koninkrijks, waarvan Samuël gezegd had, gaf hij hem niet te kennen.
 voorzeker te kennen gegeven, Hebreeuws, te kennen gevende, te kennen gegeven
,
 gaf hij hem niet te kennen Het schijnt dat Samuël hem zulks verboden had; en opdat het te geheimer blijven zou, had Samuël gezegd dat Saul zijn jongen zou doen vertrekken, 1Sa 9:27.
17Doch Samuël riep het volk te zamen tot den Heere, te Mizpa.
 tot den HEERE, Te weten, om als voor den Heere, in de vergadering van Gods volk te verschijnen, tot verkiezing en bevestiging van een koning, of, naar sommiger mening, voor de ark des verbonds, vanwaar God de Heere antwoord gaf. Om deze zaak zou de ark daar gebracht zijn, doch hierna te Gilgal, gelijk af te nemen is onder, 1Sa 11:15.
18En hij zeide tot de kinderen Israëls: Alzo heeft de Heere, de God Israëls, gesproken: Ik heb Israël uit Egypte opgebracht, en Ik heb ulieden van de hand der Egyptenaren gered, en van de hand van alle koninkrijken, die u onderdrukten. 19Maar gijlieden hebt heden uw God verworpen, Die u uit al uw ellenden en uw noden verlost heeft, en hebt tot Hem gezegd: Zet een koning over ons; nu dan, stelt u voor het aangezicht des Heeren, naar uw stammen en naar uw duizenden.
 ellenden en uw noden Hebreeuws, kwaden
,
 tot Hem gezegd Dat is, tot mij, die zijn profeet ben. Zie boven, 1Sa 8:19, en onder, 1Sa 12:12.
,
 naar uw duizenden De stammen der Israëlieten werden in zekere hopen, elk van duizend man, afgedeeld, gelijk Mic 5:1 en elders te zien is.
20Toen nu Samuël al de stammen van Israël had doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt.
 had doen naderen, Te weten, om het lot te werpen. Zie dergelijk exempel Jos 7:14. Eer zij het lot wierpen, baden zij den Heere, vs.22; Act 1:24.
,
 geraakt Te weten, met het lot. Hebreeuws, gevat, getroffen; dat is, het lot viel op den stam van Benjamin, waarmede God de Heere wilde te kennen geven dat het een onder de huisgezinnen van dien stam was, welken Hij tot koning wilde zetten.
21Toen hij den stam van Benjamin deed aankomen naar zijn geslachten, zo werd het geslacht van Matri geraakt; en Saul, de zoon van Kis, werd geraakt. En zij zochten hem, maar hij werd niet gevonden. 22Toen vraagden zij verder den Heere, of die man nog derwaarts komen zou? De Heere dan zeide: Ziet, hij heeft zich tussen de vaten verstoken.
 vaten verstoken Dat is, onder de bagage des volks.
23Zij nu liepen, en namen hem van daar, en hij stelde zich in het midden des volks; en hij was hoger dan al het volk, van zijn schouder en opwaarts. 24Toen zeide Samuël tot het ganse volk: Ziet gij, dien de Heere verkoren heeft? Want gelijk hij, is er niemand onder het ganse volk. Toen juichte het ganse volk, en zij zeiden: de koning leve!
 het ganse volk, Het grootste deel des volks; want daar waren er enigen, die hem verachtten, gelijk te zien is vs.27.
,
 koning leve Zie 1Ki 1:25.
25Samuël nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks, en schreef het in een boek, en leide het voor het aangezicht des Heeren. Toen liet Samuël het ganse volk gaan, elk naar zijn huis.
 het recht des koninkrijks, Versta dit niet van de wijze, manier, of gewoonte van doen, die de koningen onwettiglijk somwijlen aannemen, [gelijk het Hebreeuwse woord genomen is boven 1Sa 8:9, 1Sa 8:11 ] , maar van de wetten, die Samuël door Gods ingeven stelde, aangaande de regering der koningen. Zie Deu 17:18. Of van de ordonnantiën om zowel den koning als de onderzaten te leren, hoe zij zich tegen elkander gedragen zouden.
,
 in een boek, Dit boek is niet meer voorhanden.
,
 voor het aangezicht des HEEREN Dat is, voor den HEERE, die zijn tegenwoordigheid boven de ark openbaarde.
26En Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en van het heir gingen met hem, welker hart God geroerd had. 27Doch de kinderen Belials zeiden: Wat zou ons deze verlossen? en zij verachtten hem, en brachten hem geen geschenk. Doch hij was als doof.
 de kinderen Belials zeiden Zie Deu 13:13.
,
 geen geschenk Gelijk de onderdanen plachten te doen tot een teken van gehoorzaamheid en dat zij hem erkenden voor hun koning. Zie 2Ch 17:5;; Mat 2:11.
,
 als doof Of, als stom, als stilzwijgende.
Copyright information for DutSVVA